Hij staat al tientallen jaren droog en het heeft zijn muziek alleen maar vreemder en boeiender gemaakt.
Nu zijn achttiende plaat klaar is, vertelt Tom Waits in het plaatselijk café bij een kop koffie over songsschrijven, ruig leven en zijn angst voor telefoons.
TIM ADAMS
‘Vroeger dacht ik dat je pas vanaf drie uur ’s nachts een goede plaat kon opnemen’, zegt Tom Waits, met de samenzweerderige, versleten, gekwetste stem die nog
altijd voor die vroege uurtjes gemaakt lijkt. ‘De eerste keren dat ik naar de studio ging, wachtte ik altijd tot de kroegen gesloten waren.
Dat was het moment waarop het moest gebeuren. En dat heeft een poosje gewerkt, veronderstel ik. Maar nu geloof ik er niet meer
in. Ik weet nu dat het ook anders kan.’
Waits zit in de achterkamer van een café in de buurt van Santa Rosa, het stadje waar hij woont en waar de industriële landbouw ten noorden van San Francisco overgaat in de wijnstreek. Zowat elke bezoeker sinds Ulysses S. Grant, de generaal uit de Amerikaanse burgeroorlog die hier volgens de overlevering een toespraak hield op een balkon, half uitgekleed na een amoureuze ontmoeting op zijn weg naar boven, heeft een dollarbiljet aan het plafond gespeld.
Niemand is zo wanhopig geweest er eentje af te halen. De jukebox speelt country en Waits luistert met een half oor, als een slapende hond die geen geluid mist. Soms stopt hij met praten om een stukje van een cowboymelodie mee te grommen.
We hebben het over zijn nieuwste plaat, Bad as me, nummer 18 , en zijn kersverse gewoonte, op zijn 61ste, om vroeg in de ochtend naar de studio te gaan.
‘Ik wil er zijn voor iemand een muzikaal idee gehad heeft’, zegt hij. ‘Ik wil zien wat de mensen doen als ze de kamer binnenkomen en dus moet ik wachten en klaar zijn.’
Het is begrijpelijk dat hij scherp wil staan, want op Bad as me spelen legenden mee als Keith Richards,basgitarist Flea (Red Hot Chili Peppers) en de extravagant begaafde Marc Ribot.
Op een van de tracks zingt Waits een duet met Richards. ‘I’m the last leaf on the tree’ krassen ze samen en bijna geloof je dat het einde der tijdennabij is.
Zo bekeken zou je in de verleiding komen te denken dat dit een oude Tom Waits is, de laatste rechte lijn voor de aankomst. Maar eigenlijk heeft hij altijd geflirt met het idee de laatste overlevende te zijn. Op zijn eerste album, Closing time, dat hij opnam toen hij 24 was, had hij al de kapotte stem van iemanddie alles overleefd heeft dat het leven en de liefde hem toe hebben geslingerd. De verschillende petjes die hij als artiest gedragen heeft (de tooghanger die het cafésluit, de Amerikaanse zwerver, de schooier) suggereerden dat hij de ervaring van ettelijke harde levens achter zich had. Nu nadert hij eindelijk de leeftijd die hij in zijn fantasie altijd heeft gehad.
Voelt het zoals hij had gehoopt?
Hij produceert zijn keellachje. ‘Het is het klassieke verhaal. Toenik jonger was, wou ik ouder zijn.
Nu ik ouder ben, weet ik het niet meer zo zeker.’ De laatste track van het album gaat over de dood.
Is hij daar mee bezig? ‘Tja, dat zal wel’, zegt hij. ‘Maar die song is gewoon begonnen als een riff, wat rijmen, wat spelen, “Like a jail door closing, like a male whore
dozing...” ’
Van het een komt het ander, het vrij associëren leidt hem naar vreemde waarheden waarin hij gaat geloven. Een andere bron van verrassingen is zijn eigen stem. Schokt die verschroeide klank hem nooit? ‘James Stewart zei dat hij gestopt was met filmen omdat hij zichzelf zo oud vond op het witte doek.
Ik ben meer de vent die zegt: ik zie er verschrikkelijk
uit, maar ik ben benieuwd wat ervan komt.’
Overjas en hoed
Wat eigenlijk als een podiumact begon – de ultieme verwarde crooner – is een compulsieve karikatuur geworden en uiteindelijk een meer dan levensgrote persona die hij kan gebruiken als het hem zint. Maar ik vraag me af waarom hij als jongen in het zuiden van Californië zo graag ouder wou zijn dan hij was.
‘Waarschijnlijk omdat ik wist dat ik mijn eigen vader zou moeten zijn’, antwoordt hij. ‘Ik had rijpheid en leiding nodig en daar moest ik zelf voor zorgen. Ook al betekende het dat ik een overjas moest aantrekken, een hoed opzetten en in de spiegel kijken en mijn ogen half dichtknijpen.
Dat is niet zo ongewoon voor een kind uit een gebroken gezin.’
Dat laatste lijkt een essentieel geven uit Waits’ in veel opzichten mythische achtergrond. (‘Ik werd verwekt op een nacht in april 1949
in het Crossroads Motel in La Verne, tussen de gebroken fles Four Roses, de smeulende Lucky Strike, de rest van een broodje tonijn...’ enzovoort).
Hij was tien of elf toen zijn vader – een leraar Spaans die graag met zijn zoon van Los Angeles naar Mexico reed om naar de kapper te gaan en naar mariachimuziek te luisteren – de deur uit liep en nooit meer terugkwam. Waits heeft ooit in een interview gezegd dat hij van het ene op het andere ogenblik door vaders geobsedeerd was. Hij ging zijn vriendjes thuis opzoeken, niet voor hen maar om bij hun vader rond te hangen. Op zijn twaalfde liep hij rond met de wandelstok van zijn grootvader, droeg hij een vilthoed (de hoeden zijn gebleven), schraapte hij zijn keel en maakte hij praatjes met de vaders van zijn vrienden: ‘Hoe lang ben je eigenlijk al bij de firma, Bob?’
Dat die zoektocht naar volwassenheid hem naar de muziek zou leiden, was een natuurlijke evolutie.
Hij heeft zijn jeugd een keer beschreven als ‘voor een jukebox knielen en tot Ray Charles bidden’.
Hebben ze elkaar ooit ontmoet? ‘Nee, ik heb Ray nooit gekend, maar ik heb wel een keer zijn hand geschud op een luchthaven.
Dat was voor mij een heel intens moment. Hij had een angstaanjagende entourage, allemaal mannen met walkietalkies.
Als een president op stadsbezoek. Op de ene of andere manier geraakte ik tot bij Ray en ik greep zijn hand.
Het leek het grootste wat ik ooit had vastgehouden, die enorme hand. Ik kneep erin en ik zei: “Dank je, Ray, bedankt voor alles.” ’ Hij pauzeert even, kijkt scheef. ‘Voor hem zal het wel niet zo intens geweest zijn. Maar dat was ook de bedoeling niet.’ Waits heeft nooit mainstream ambities gehad zoals Ray Charles, maar toch hebben weinig artiesten een zo vurig gevolg. Overkomt het hem dat onbekenden zijn hand drukken? ‘Sommige mensen willen dat je het weet’, zegt hij.
‘Voor hen zal het wel intens zijn. Maar het rare aan dit leven is dat je de ene helft van de tijd je best doet opdat ze naar je zouden luisteren, en de andere helft hoopt
dat ze je met rust laten.’
Zuiplap
In het begin leidde Waits het leven dat de meeste van zijn songs beschrijven. Hij trad op in clubs, woonde in goedkope motels en pensions in LA, sliep af en toe in zijn ’55 Buick.
Hij geeft toe dat hij in zekere zin het ontwortelde leven van zijn vader wilde nabootsen.
Dat spook verjaagde hij voor een groot stuk met Franks Wild Years, zijn musical uit 1987 waarin de gelijknamige held het ouderlijke huis in brand steekt
(Waits vader heette Jesse Frank Waits, naar de gebroeders James, de bandieten). Het ruige leven kon niet blijven duren. ‘Ik geloofde echt dat dronken zijn amusant en op een heerlijke manier Amerikaans was. Maar een zuiplap zijn is niet leuk. Uiteindelijk zei ik tegen mezelf dat het tijd was om met die flauwekul te stoppen.’
Daartoe kreeg hij de kans, toen hij zijn huidige vrouw leerde kennen, Kathleen Brennan. Dat was in 1980, op de set van Francis FordCoppola’s One from the heart. Hij schreef de muziek, zij werkte aan het scenario. Een paar maanden later trouwden ze om een uur ’s nachts in de Always ForeverYours Wedding Chapel in LA.
Zijn leven veranderde op slag. Ze verhuisden naar de boerderij in Santa Rosa. Hij veranderde van platenmaatschappij, om zijn muzikale vrijheid te beschermen. Ze begonnen samen songs te schrijven en brachten drie kinderen groot.
Brennan, Waits’ zusterziel en zijn muze, moedigde hem aan in zijn zoeken naar de meer ontregelde sound die zijn loopbaan haar avontuurlijke lange adem heeft gegeven. ‘Ik denk dat iedereen onverzoenlijke muzikale verschillen heeft. Het is zoals een fuif geven: je nodigt mensen uit en bent bang dat ze elkaar niet zullen mogen. Zo gaat het ook met muziek – delen van je muzikale psyche ontmoeten elkaar nooit.
Mag je ze wel samenbrengen? Ik dacht vroeger dat ik ze beter gescheiden hield, nu gooi ik alles samen en zie ik wat er gebeurt.’
Witte papieren hoesjes
De eerste samenwerking met zijn vrouw, het door de kritiek bejubelde, triomfantelijk dissonante Swordfishtrombones, was Waits keerpunt. Sindsdien blijft hij zichzelf opnieuw uitvinden. Hij zegt dat Brennan hem eerst aan nieuwe invloeden blootstelde.
‘Haar platencollectie en haar bibliotheek waren indrukwekkend.
Toen ik haar leerde kennen, plakten mijn platen aaneen van dekaas en het haar en de olie en de
viezigheid. De hare zaten niet allen in hun hoezen maar ook nog in die witte papieren hoesjes. Dat was al een revelatie op zich.’
Sindsdien doen ze zowat alles samen (‘Zij wast, ik droog’, zegt Waits over de manier waarop ze songs schrijven). Het familiebedrijfje is uitgebreid met hun tweede zoon, Casey, die op jongste platen drumt. In een sentimentele klacht op het nieuwe album zingt Waits dat hij ‘alles heeft opgegeven voor de planken’.
Het leuke is de dubbele bodem: hij zingt het terwijl hij goed weet dat hij ontsnapt is aan het lot dat hij beschrijft.
Heeft hij tevredenheid nooit als een bedreiging voor
zijn creativiteit aangevoeld?
Hij wacht even, lacht. ‘Net toen je dat vroeg, speelde de jukebox “I’d like to settle down but they won’tlet me”. Merle Haggard. Zo gaat het altijd een beetje. De mensen vinden het geen leuk idee dat je als muzikant tevreden zou zijn.
Door: Petra Geeraerts
Bron: De Standaard, zaterdag 5 en zondag 6 november